Soms komt hij uit het niks. Soms weet ik dat hij gaat komen. En toch moet ik altijd even slikken als hij aan mij gesteld wordt.
‘Hoeveel kinderen heb je?’
Ik merk dat ik elke keer moet nadenken. Niet omdat ik het antwoord niet weet. Niet omdat het me overvalt. Maar omdat ik in een split second moet bedenken of ik het wil delen. Of het gepast is in de situatie, het moment, het gezelschap.
Het is niet dat ik het moeilijk vind om over te praten. Integendeel. Ik praat graag en veel over mijn kinderen. Maar het gesprek gaat daarna nooit over mijn twee gezonde dochters. Het gaat altijd over Hugo. En ik heb ook geen moeite om te praten over Hugo. Maar ik merk dat ik door eerlijk te antwoorden op de vraag, ik bij die ander iets losmaak. Er volgt altijd een soort schok, een ongemakkelijke stilte. En juist dat is de reden dat ik even stil ben als de vraag valt.
Ik heb drie kinderen. En hoe ongemakkelijk dat antwoord soms ook is, is het wel zoals het is. Ik kan het verzwijgen, eromheen praten of de vraag negeren. Maar dat doet geen recht aan mijn gevoel. Dus of ik nou bij de kapper zit, op een verjaardag of bij het kennismakingsrondje van een nieuwe cursus, je krijgt van mij een eerlijk antwoord. Want soms is het antwoord op een eenvoudige vraag gewoonweg niet eenvoudig.